-
1 reign
n. regering, bewind; rijk--------v. regeren, heersenreign1[ reen] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 regering♦voorbeelden:in/under the reign of Henry • toen Hendrik koning was————————reign2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:silence reigns • er heerst stilte -
2 the reigning champion
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский